Leviticus. Boek van het heilige. Verbond en dialoog. Joodse lezing van de Tora. Jonathan Sacks, Skandalon Middelburg 2020, 397 blz., € 34,99
Leviticus is het derde deel van de ‘Verbond en Dialoog’-serie van de in 2020 overleden Britse opperrabbijn Jonathan Sacks dat in het Nederlands vertaald is. Exodus (2019) en Genesis (2020) maakten veel indruk bij een breed publiek van geïnteresseerden en het zal me niet verbazen als dat met dit deel ook het geval zal zijn.
Leviticus volgt net zoals de andere delen van dit Toracommentaar de parasja, de wekelijkse portie Toralezing in de synagoge. Elk hoofdstuk legt een parasja uit door middel van vier tot zes essays waarin verschillende thema’s die in de tekst naar voren komen uitgediept worden. Sacks doet dit door te putten uit de breedte van de joodse traditie (van orthodoxie tot Kabbala) en uit tweeduizend jaar Westerse ideeëngeschiedenis. Hij legt zich er op toe de teksten zo uit te leggen dat ze bijdragen aan een heilzame praktijk en een betekenisvol leven. Dat doet hij op creatieve en inspirerende wijze.
Dit boek heeft een zeer uitgebreide inleiding, omdat Sacks terdege beseft dat de thema’s van Leviticus ver van de werkelijkheid van de lezers af kunnen staan. Sacks stelt dat de priesterlijke stem die naar voren komt in Leviticus tot de kern van het Jodendom behoort. Hij legt dit uit als de democratisering van heiligheid. De beweging die de priesterlijke stem maakt is dat de ervaring van Gods aanwezigheid niet alleen maar in donder en bliksem en aardbeving bij een heilige berg te ervaren is, maar in de ruimte en in de tijd, in het dagelijkse leven. Om dat duidelijk te maken legt hij de begrippen ‘heilig,’ ‘offer,’ ‘reinheid’ en ‘ritueel’ uit. Heiligheid is leegte; lege ruime en lege tijd. Zoals God ruimte maakte in de schepping door middel van goddelijke zelfbeperking is Israël geroepen ruimte te maken voor God in tijd en ruimte. Als Sacks het fenomeen offer uitlegt, benadrukt hij hoe buitengewoon het is dat God ons de mogelijkheid geeft om Hem iets terug te geven. ‘Het fundamentele offer in het jodendom is het offer van de wil’ (27). Vanuit liefde krijgen we de mogelijkheid om ruimte te maken, te offeren, zodat er ruimte ontstaat voor heiligheid. Sacks volgt John Rawls in zijn onderscheid tussen regulatieve en constitutieve wetten. Reinheidswetten zijn volgens Sacks constitutieve wetten; ze scheppen een nieuwe realiteit. Reinheid heeft te maken met leven en onreinheid met de dood, vandaar dat reinheid verbonden is met God. Om dit te integreren in het dagelijkse leven zorgden de priesters voor het ritueel en daarmee voor continuïteit. De priesters ontstaken daarmee een eeuwige vlam (35). De priester heeft naast de koning (wijsheid) en de profeet (rechtvaardigheid) een heel eigen stem binnen het jodendom, een stem die alleen maar centraler is komen te staan na de ballingschap. Zoals Sacks het verwoordt: ‘Voor de priester is het morele leven niet iets dat we leren kennen door observatie (de wijsheidethiek) of door empathie en de hartstocht voor gerechtigheid (de profetische ethiek), maar door de onderscheidingen te eren die God ons heeft geleerd te zien in de structuur van de werkelijkheid’ (46). De rabbijnen democratiseerden dit priesterschap, aldus Sacks, en daarmee democratiseerden ze het heilige. Dit maakt Leviticus tot de levende kern van het jodendom.
Sacks maakt door zijn uitleg Leviticus voor de lezer ook een levend boek. Zijn onderscheidingen en duidingen van de wetten en regels zijn erg inspirerend om te lezen, ondanks het misschien wat obscuur aandoende thema. Onder Sacks bezielende leiding wordt je als lezer meegenomen en geïnspireerd om langzaam te lezen, te herkauwen en zo vergezichten te zien die eerder niet te bedenken waren.
Dat gezegd hebbende leverde dit deel mij de meeste vragen en kritiek op. Om drie punten te noemen. Ten eerste; vanuit de teksten van de Tora houdt Sacks ons vooral een ideaal jodendom voor ogen dat de basis vormt voor alles wat goed en rechtvaardig is in de Westerse beschaving. Hij werkt met de beste inzichten uit de hele breedte van het jodendom, van rabbi Jochanan tot Isaac Luria tot Joseph Soleveitchik en creëert daarmee een soort ideaal- of idealistisch jodendom, wat eigenlijk niet bestaan heeft. Als het gaat over sabbat en jubeljaar bijvoorbeeld, benadrukt hij dat dit de basis vormt voor een rechtvaardige markteconomie die vrijheid en recht een plaats geeft. De vraag of en hoe en wanneer het jubeljaar daadwerkelijk is toegepast binnen het jodendom stelt hij echter niet.
Ten tweede, als christelijk theoloog vind ik het verwarrend hoe hij de termen natuurlijke orde en openbaring hanteert. Zo ziet hij de voedselwetten bijvoorbeeld als een respecteren van de grenzen van de natuurlijke orde. Ik zou ze eerder zien als openbaring en een typisch voorbeeld van constitutieve wetgeving.
Ten derde, hoewel ik als theoloog vaak mijn heil bij het jodendom heb gezocht als het gaat om het overstijgen van (neo-)Platoonse tendensen binnen de christelijke theologie, waarbij het geestelijke (de Idee) boven het geschapene werd geplaatst (de materie), viel me nu op dat Sacks daar ook niet helemaal aan ontkomt. Rondom de beperkende wetten voor gehandicapten en net bevallen vrouwen in het heiligdom duidt hij de intentie daarvan bijvoorbeeld als een noodzakelijk weg bewegen van de wereld van het lichaam naar de wereld van de geest, dat wil zeggen de wereld van God. Ook zijn duiding van de besnijdenis als een fysiek beperken van de mannelijke begeerte doet me denken aan (neo-)Platoonse ascese en zelfs aan een Augustijnse verbondenheid van seksualiteit met erfzonde.
Tot slot is Sacks, alleen al door de essayistische opzet van dit boek, selectief in wat hij wel en niet wenst te bespreken. Hoewel er heel veel voorbij komt, komen de teksten die door christenen regelmatig betrokken worden op homoseksualiteit bijvoorbeeld niet expliciet voorbij. Misschien is dat juist wel goed. Sacks nodigt je daarmee uit om Leviticus niet zozeer te zien als een boek waarvan je sommige teksten voor nu kunt gebruiken en andere laat voor wat ze zijn, maar meer als een levende bron om je in onder te dompelen, een kloppend hart in je theologie en geloofsleven. Dat hij dit bij de 21e-eeuwse lezer kan bewerkstelligen vind ik bijzonder. Van harte aanbevolen dus.
Daniël Drost, docent en onderzoeker aan het Baptistenseminarium te Amsterdam
Comments