Uit Geestkracht 73 (2014). Een korte verkenning van verschillende manieren van aanpak in de dienst der genezing[1]
dr. Reinhard (R.J.) van Elderen
Eén van de thema’s waarmee prof.dr. Parmentier zich als bijzonder hoogleraar Theologie van de Charismatische Vernieuwing een tijdlang bezighield, was de dienst der genezing. In zijn boek Heil maakt heel (1997) maakte hij van zijn ontdekkingen en gedachten de balans op. Centraal daarin staat de hypothese “dat er door Gods toedoen een regeneratieve kracht of ‘energie’ in de schepping ligt die genezing in de breedste zin van het woord bewerkt.”[2] Hij fundeert genezing dus in de scheppingstheologie, anders dan velen die het werk van Christus als de bron van genezing beschouwen. Naar aanleiding van deze hypothese is discussie op gang gekomen[3], die echter ook weer verstomd is. De inzet bij genezing als gave van de herschepping door Christus lijkt me (terecht) nog steeds de hoofdlijn van de discussie te bepalen.
Zoals Parmentier beschrijft, heeft de CWN in de praktijk van het pastoraat eigen accenten, die niet vanzelfsprekend door anderen gedeeld worden. Tien jaar na de verschijning van Parmentier’s boek presenteerde de CWN, samen met de Nederlandse Lucasorde, een verklaring over de dienst der genezing.[4] In deze verklaring klinkt een duidelijke visie door op de wijze van pastoraal handelen in de omgang met hen die ziek zijn. De verklaring ziet het gebed met en voor zieken als een vraaggebed, waarin aan God gevraagd wordt om genezing te schenken. Het vierde punt van de verklaring luidt als volgt:
“Het gebed met en voor de zieke in de dienst der genezing vindt plaats met verwachting en volharding. Dat is iets anders dan zekerheid dat precies dat ontvangen wordt waarvoor gebeden wordt. Mensen vertrouwen zich in het gebed en bij de handoplegging toe aan de beschermende en levengevende macht van God. God zelf in zijn ontferming is uitgangspunt en richtpunt. De wijze waarop het gebed verhoord wordt is een zaak van God die in al zijn werk vrijmachtig is, genadig en trouw. Dit schenkt ons enerzijds vrijmoedigheid tot volhardend gebed. Anderzijds is er een grens aan de verwachting dat de volkomenheid reeds nu in alle opzichten openbaar wordt. De opstanding van Christus betekent niet een onmiddellijk herstel van mens en wereld. De voleinding komt nog. De Geest van God zucht met ons in de tijd. De Geest brengt ons in aanraking met het heil van Christus op een manier die de realiteit van het kruis en lijden niet opheft. Gods Koninkrijk breekt zich baan, maar is nog niet voltooid.”
Parmentier noemt in Heil maakt heel geen andere insteek voor het pastoraal handelen dan het vraaggebed.[5] Ook de meest recente Rooms-katholieke instructie voor het bidden om genezing, die in 2000 werd uitgegeven door de Congregatio pro Doctrina Fidei onder leiding van kardinaal Ratzinger, de latere paus Benedictus XVI, gaat uit van de zalving en het (vraag)gebed.[6] “The Church has never ceased to celebrate this sacrament [the Anointing of the Sick, RJvE] for its members by the anointing and the prayer of its priests, commending those who are ill to the suffering and glorified Lord, that he may raise them up and save them.”[7]
Tijdens de presentatie van de hierboven genoemde verklaring werd er door verschillende sprekers gereageerd. Eén van hen was prof.dr. W.J. Ouweneel. Hij stelde dat de nadruk wel erg sterk lag op het bidden voor zieken, wat volgens hem alleen in Jakobus 5:15 genoemd wordt. Hij koos, in de lijn van de opdracht van Jezus: “Geneest de zieken” (Mat. 10:8; Luc. 10:9), voor het proclameren van genezing over de zieken.[8] Dat is dus duidelijk een andere benadering. Overigens gaf hij in een lezing op een studiedag van het Evangelisch Werkverband in november 2011 daarop een nuancering. Toen zei hij: Voordat je iemand in Gods naam genezing toezegt, moet je wel zeker weten dat deze woorden je door de Heer gegeven zijn. Dus bij hem komt er ook ruimte voor de erkenning, dan wij geen genezing kunnen claimen, maar de Heer daarom bidden, en dat de Heer daarin zelf zijn eigen beleid heeft.
Daarmee kom ik bij het thema van dit artikel: hoe en wanneer is er ruimte voor spreken met gezag in de dienst der genezing? Er zijn immers situaties in het pastoraat, waarin het als min of meer vanzelfsprekend wordt aanvaard, dat met gezag gesproken wordt. Denk aan het verlenen van absolutie na de biecht, of in de dienst der bevrijding als aan boze machten de opdracht wordt gegeven om de betrokken mens los te laten en te gaan naar de plek die Jezus hen wijst. Er wordt dan gesproken in de zekerheid dat op dat moment ook gebeurt wat gezegd wordt. In deze situatie gaat het namelijk om de nadrukkelijke wil van God dat het duidelijk is wat onze relatie met Hem is. Er mag geen twijfel blijven bestaan over zijn bevrijdende ja tegen ons. Over dit spreken met gezag wordt voor zover ik weet geen debat gevoerd, zoals dat rond de dienst der genezing wel het geval is. Is er naast het vragende gebed ruimte voor het proclameren van genezing, het spreken vanuit de overtuiging dat gebeurt wat men uitspreekt? En hoe beoordeelt men situaties waarin met gezag gesproken wordt, zonder dat genezing zichtbaar wordt?
Verschillende inbeddingen van de dienst der genezing
In de volgende paragraaf wil ik vergelijken hoe dr. K.J. Kraan (1912-1982, Gereformeerd predikant), John Wimber (1934-1997; docent gemeenteopbouw, oprichter van de Vineyard-beweging) en prof.dr. W.J. Ouweneel (1944; docent en spreker, lid van de Vergadering van gelovigen) spreken over bidden voor of proclameren van genezing, en hoe dit verbonden is met hun visie op genezing. Zo komen een paar fragmenten uit de veel bredere discussie in beeld. Dwarsverbanden en ontwikkelingen in het denken van de betrokkenen blijven grotendeels onbelicht.
Ouweneel geeft, met een beroep op Wimber, een verhelderende indeling van de verschillende benaderingen van de dienst der genezing.[9]
1. Het klassieke Pinkstermodel: genezingen vinden plaats door een evangelist of opwekkingsprediker, vaak in massabijeenkomsten (bijv. Jan Zijlstra)
2. Het liturgisch-sacramentele model: genezingen vinden plaats in het kader van de eredienst geleid door een priester of predikant en via de sacramenten (Eucharistie / Heilig Avondmaal, boete, ziekenzalving). Ook de CWN hanteert in de lijn van Kraan in de landelijke conventies dit model.
3. Het neo-Pinkstermodel: genezingen meer door genezingsteams, en meer in een pastorale setting (retraites, conferenties, thuis). Bij Kraan (Oase-dagen) en de CWN is dit gecombineerd met het vorige model, dat men o.a. van Francis MacNutt heeft geleerd. Ook Wimber lijkt dit model te hanteren, al past hij deels ook in het eerste model.
4. Het bevrijdings-Pinkstermodel: genezingen in de context van een bevrijdingsbediening met sterke nadruk op evangelisatie tijdens genezingscampagnes (o.a. T.L. Osborn). Ouweneel lijkt het dichtst bij dit model te zitten, gecombineerd met het eerste model.
5. Het psychologisch-geestelijk model (‘innerlijke genezing’) legt nadruk op genezing van trauma’s uit het verleden, vergeving en loslaten van bitterheid. Naast de ruimte voor de ziekenzalving is hiervoor bij Kraan en in de kringen van de CWN veel aandacht. Zie bijv. de verwante Werkgroep voor Gebedspastoraat ‘in Christus heel’.[10]
Bij Kraan zien we een verwerking van de omgang met de dienst der genezing, zoals hij die in de Anglicaanse kerk had leren kennen, en die wat hem betreft ook in de bredere oecumene verder doordacht zou moeten worden. Wimber’s boek kwam slechts enkele jaren later uit, en weerspiegelt een deel van de ontwikkelingen in de vrije charismatische kerken in de Amerikaanse setting. Ouweneel, die twee decennia na Kraan schrijft, lijkt maar weinig te verwachten van de kerkelijke traditie en is gefascineerd door mensen met een “genezingsbediening”, die via campagnes zich toeleggen op het bereiken van mensen met het Evangelie en met genezing.
De visie van dr. K.J. Kraan
Kraan, een pionier in de dienst der genezing in Nederland, stelt: de bijbelse wonderen, en dus ook genezingen, “zijn niet een reeks willekeurige verstoringen van de natuurlijke orde, maar ze vormen de verschillende fasen van een strategisch duidelijk samenhangende invasie”, nl. die van het Koninkrijk van God, dat deze wereld bevrijdt en vernieuwt.[11] Kort en krachtig stelt hij daarom dat God tegen ziekte is.[12]
De kracht tot genezing is voor hem niet “een algemene, het helaal doordringende scheppingskracht, maar […] de kracht van de nieuwe wereld, waarin de doodsmacht volkomen is overwonnen. […] de kracht van de Heilige Geest waardoor wij nieuw geboren worden.”[13] Nadrukkelijk stelt Kraan dat genezing slechts een bepaald aspect is van de gerechtigheid die bij het Koninkrijk hoort. De komst van het Koninkrijk heeft ook alles te maken met het opkomen voor armen en verdrukten, evenals met behoud van het milieu en inzet voor duurzaamheid.[14] Genezing is bij hem dus ingebed in de (zich realiserende) eschatologie, vrucht van het werk van Christus.[15]
In de genezingen in het Nieuwe Testament speelt de handoplegging meestal een duidelijke rol; Jezus en zijn leerlingen bidden nooit maar alleen; altijd is er het woord en/of gebaar met macht.[16] Het machtswoord openbaart de zekerheid van de verhoring, terwijl het gebed vraagt om verhoring. Ook aan ons kan dit machtwoord gegeven worden.[17]
Wie in de dienst der genezing meewerkt, stelt zichzelf ter beschikking van de aanwezige en handelende Heer. “Evenmin als bij Doop of Avondmaal hangt de werking van de handoplegging af van de persoonlijke toestand van de dienaar. Maar God en mensen mogen terecht van hem verwachten, dat hij, die de handen oplegt ter vervulling van de Heilige Geest, zichzelf ook radicaal openstelt voor deze vervulling.”[18] Kraan benadrukt dat het wel of niet ontvangen van charismata niets zegt over de rijpheid of heiligheid van een christen. “Geen charisma kan bewerkt of verdiend worden, het wordt altijd slechts ontvangen door hem, die in zijn hulpeloosheid voor God staat en Gods genade in vertrouwen grijpt.”[19] Hier zien we een duidelijk kenmerk van het liturgisch-sacramentele model. Zoals we hieronder zullen zien, spreekt Ouweneel hier radicaler, en spreekt hij veel meer over het ontvangen van kracht dan over het ontvangen van genade.
Van groot belang voor Kraan is de rol van de gemeenschap. De handoplegging is in zijn visie ook een tastbare bevestiging dat de zieke niet alleen staat, maar behoort tot de gemeenschap.[20] Ook het functioneren van de gaven hoort bij hem principieel thuis in de gemeente. Het gaat hem om “de echte zielszorg in het bezield verband van de gemeente”, niet om het uitbouwen van bedieningen, waarin de zieke en de bedienaar der genezing elkaar slechts incidenteel ontmoeten.[21] Alle ambtsdragers, alle gelovigen kunnen geroepen worden om de zieken de handen op te leggen ter genezing, ook al zal in samenkomsten vooral met name een beroep gedaan worden op hen die duidelijke gaven van genezing ontvangen hebben.[22]
Hij gaat voor de dienst der genezing uit van werken in teamverband, om samen te leren en elkaar te ondersteunen en aan te moedigen bij teleurstellingen. Overigens is het voor hem ook goed mogelijk dat slechts één persoon, en niet een team met en voor de zieke bidt, hem of haar de handen oplegt en/of zalft.[23]
Hij wil niet dat gebeden alleen als wens of vraag worden uitgesproken, zoals in de Anglicaanse en Oosters-Orthodoxe gebeden bij de ziekenzalving. “Het gaat hier om het expliciet … beoefenen van een stuk geestelijke volmacht.” Daarom geeft hij de voorkeur aan een formulering als: “In Zijn naam leggen wij u de hand op, opdat gij genezing ontvangt. In de Naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest.”[24] Hij erkent dat soms door God wordt ingegeven, dat men met volkomen zekerheid om genezing bidt of deze proclameert. “Maar ik geloof niet dat dit een algemene gedragslijn mag zijn, zoals we dat bijv. bij Osborn zagen.”[25]
De visie van John Wimber
John Wimber is één van de stichters van de Vineyard Christian Fellowship, een wereldwijde kerkgemeenschap. Voor hem is werken in de dienst der genezing gehoorzaamheid aan de opdracht van Jezus aan zijn leerlingen, gehoorzaamheid aan het leven de boodschap van Jezus.[26] Het belang van de dienst der genezing is o.a. het tonen van de ontferming van Christus, ondersteuning van het getuigenis van Christus en de verkondiging van het Evangelie en het brengen van mensen tot bekering.[27] Ziekte beschrijft hij als vijand van mensen, opkomend uit het kwaad en het rijk van Satan. De diepste wortel van de ziekte is zonde. Pas de komst van het Koninkrijk van God zal de volledige genezing brengen.[28] Ook bij hem is genezing dus verbonden met het door Christus komende Koninkrijk.
Wimber beschrijft vrij uitvoerig welke stappen er voor hem bij een gebed om genezing horen. Deze stappen omvatten: gesprek, diagnostische beslissing, keuze van het soort gebed, gebedstijd en aanwijzingen na het gebed.[29] In een gesprek wordt de vraag gesteld waarvoor men wil dat gebeden wordt. Tegelijkertijd verwacht de pastor inzicht van God te ontvangen, waarom deze persoon deze klachten heeft. Dit woord vaak een ‘woord van kennis’ genoemd (1Kor. 12, ). Maar Thiselton heeft duidelijk aangetoond dat deze term zo wel losgemaakt wordt van de betekenis van ‘kennis’ in de eerste brief aan de Korintiërs. Daar gaat het over het vinden van de weg in praktische, ethische vragen.[30]
Wimbers ervaring was dat maar weinig mensen de echte wortel van hun probleem kennen. Het is van belang dat mensen bewust keuzes maken in hoe zij willen omgaan met de verschillende oorzaken die er voor hun ziekte (kunnen) zijn.[31] Vervolgens komt de vraag aan de orde, welk soort gebed nodig is. Daarachter schuilt de vraag, wat God op dit moment wil doen. Dat verbindt Wimber met 1Joh. 5:14v: “Wij kunnen ons vol vertrouwen tot God wenden, in de zekerheid dat hij naar ons luistert als we hem iets vragen dat in overeenstemming is met zijn wil. En omdat we weten dat hij naar ons luistert, wat we hem ook vragen, weten we ook dat we alles al hebben gekregen wat we hem gevraagd hebben.”
Als Gods wil bekend is, kan er op grond daarvan met vertrouwen gebeden worden. Het gebed kon vervolgens de vorm aannemen van smeekgebed, voorbede of bevel. Ook om inzicht daarin wordt gebeden. Een bevel of uitspraak over het einde van de ziekte wordt gegeven op grond van inzicht ontvangen van God, met onmiddellijke genezing als gevolg.[32] Dat is bij hem meer uitzondering dan regel. De regel beschrijft hij als: “Het is onze taak om te bidden; God is degene die geneest.”[33]
Wie wil leren om mee te werken aan goddelijke genezing, moet (tenminste een beetje) geloof voor genezing hebben, en moet ontvankelijk zijn voor Gods genezende kracht. Geestelijke volwassenheid is geen voorwaarde, ook al is een door toewijding aan God gelouterd karakter wel een vermenigvuldigende factor in de effectiviteit bij het bidden om genezing.[34] Iedere christen is volgens Wimber geroepen om voor zieken te bidden, en sommigen hebben er speciale gaven voor gekregen.[35]
Duidelijk is dat hij in zijn model rekent met openbaring of ingevingen van de Geest aan de pastor(es), waarvan de inhoud vervolgens besproken wordt met degene die gebed vraagt. Dat is ook terecht om machtsmisbruik en overheersing te voorkomen. Wimber besteedt geen aandacht aan de vraag of het voorkomt dat het gebed als bevel niet wordt gevolgd door het verwachte herstel, noch op de vraag of dit dan zou moeten leiden tot grotere voorzichtigheid in het spreken.
De visie van Willem J. Ouweneel
Ouweneel is met name gefascineerd door een aantal mannen met een genezingsbediening. Komend uit de hoek van het dispensationalisme, dat hem leidde tot een felle afwijzing van charismatische verschijnselen in zijn Het domein van de slang[36], is hij gaandeweg grondig veranderd door ontmoetingen met Afrikaanse genezingsbedienaars. Hun optreden lijkt voor hem ook de norm geworden te zijn. Hij stelt wel dat het functioneren van deze bedienaars eigenlijk iets heeft van een noodmaatregel. Als “alle oudsten/ouderlingen in alle gemeenten Geestvervuld het werk van Jk5:14-16 uitvoerden, zou de speciale bediening van een Jan Zijlstra of een T.B. Joshua veel minder nodig zijn.”[37]
De vraag waarom mensen ziek worden, beantwoordt Ouweneel niet zozeer vanuit de gebrokenheid van de wereld, maar veel nadrukkelijker vanuit de zonden van mensen, die de duivel ruimte bieden om mensen ziek te maken. Zonden kunnen zowel de persoonlijke verantwoordelijkheid van de betrokkenen zijn, als het kwaad dat anderen hen hebben aangedaan, m.n. zonden van het voorgeslacht. Vaak is er daarom voor genezing ook bevrijding van kwade machten nodig.[38] Hij ziet ziekte dus meer voortkomen uit de individuele situatie van de zieke, en legt sterker dan Kraan en Wimber de nadruk op de invloed van kwade machten.[39] Zijn verwachtingen betreffende genezing van gelovigen zijn hoog: hij stelt dat geen enkele gelovige in de Bijbel een ziekte levenslang moest dragen en daaraan overleed, zonder dat er concrete, ernstige zonde in het spel was.[40] “Wie zijn zonden belijdt én nalaat (Sp28:13), wie bevrijd is van een vloek of van inwonende demonen en naar de geboden van Christus leeft, zal ‘lang leven op aarde’(Ef6:3). Dat is de normale orde van God.”[41] Zonde kan immers beleden worden, en als de boze wordt weggezonden in de naam van de Heer, moet deze loslaten en gaan.
Ook al wil hij er nadrukkelijk geen formule van maken, toch legt hij een zwaar accent op de eigen verantwoordelijkheid van christenen die ziek worden en ziek blijven. Door dit accent maakt hij eigenlijk de heiliging tot voorwaarde voor het ontvangen van genezing.[42] Zelfs moet men de genezingsbediening begrijpen, anders kan dat genezing blokkeren.[43] Zo stelt hij ook hoge eisen aan de oudsten, wil hun gebed en zalving van de zieke tot genezing leiden.[44] Bij hem is genezing dus niet zozeer ingebed in de ontferming van God of de komst van het Koninkrijk, maar veel meer in de heiliging van de gelovigen, in de verzoening als vergeving van zonden.[45]
Als zo de weg is vrijgemaakt voor het ontvangen van genezing, dan kan de genezingsbedienaar de zieke de handen opleggen. Tenminste, als hij weet dat de Heer dit wil; dan “kan hij gebieden en zullen ziekten en demonen wijken.” Dat doet hij in geloof, dat wil zeggen zonder enige twijfel dat waar zal worden wat hij uitspreekt, “want het is bekleed met Gods gezag en kracht”.[46] Voorwaarde is dat de bedienaar leert openstaan voor de kracht van de Heilige Geest, die hem telkens weer moet vervullen voor deze taak.[47] Volgens Ouweneel laat de bedienaar actief de ontvangen kracht overgaan op de zieke.[48] De keerzijde van deze manier van denken is wel, dat gezegd kan worden dat de zieke moet geloven dat hij genezing ontvangen heeft, ook al merkt hij daar (nog) niets van.[49]
Over gebed om genezing lezen we niet bij Ouweneel. Jezus en de discipelen hebben zich nooit beperkt tot het alleen maar uitspreken van een gebed, stelt hij. “Altijd was er óf het woord dat in volmacht gesproken wordt, óf het gezaghebbende gebaar, óf allebei.”[50] Als dat niet zo was, “dan zou elke gelovige ‘zomaar’ voor de zieke kunnen bidden.”[51] Hier heeft hij dus nadrukkelijk een andere insteek dan Wimber en de Rooms-katholieke theologie.[52] Terecht maakt De Vries op bijbels-theologische gronden duidelijk dat Ouweneel te snel de volmacht van de genezingsbedienaar gelijkstelt aan die van Christus en de apostelen.[53]
De rol van de gemeenschap wordt door Ouweneel wel benoemd, maar staat in de beschrijving zeker niet centraal. Hij noemt het belang dat een bediening gedragen wordt door de christelijke gemeenschap waartoe men behoort: dat kan de bediening erg versterken. Maar een kritische of ongelovige houding van de gemeenschap kan de bediening ook ernstig verzwakken.[54] Hij erkent het probleem van het proclameren van genezingen die er achteraf helemaal niet blijken te zijn[55], maar hij thematiseert het verder niet.
Spreken met gezag in de dienst der genezing?
Ook al hebben we slechts beknopt kunnen weergeven hoe gesproken wordt over de dienst der genezing en het spreken met gezag, toch is er ruimte voor een aantal conclusies. Als de nadruk ligt op de Heer die handelt in het beantwoorden van de vraag om genezing, dan is de passende vorm het gebed. Dat lijkt mij het sterke punt van de positie van Kraan. Als de nadruk ligt op de mens die kracht ontvangt om genezing te delen (schenken is te sterk uitgedrukt), dan wordt niet zozeer gebeden om genezing, maar met gezag gesproken. Het klassieke- en het bevrijdings-Pinkstermodel leggen daarbij een duidelijk accent.
Spreken met gezag lijkt ook meer voor te komen, naarmate men ziekte meer ziet als veroorzaakt door demonen of de duivel. Dan liggen namelijk genezing en exorcisme dichter bij elkaar, en wordt het bevel gegeven om los te laten en te gaan. Als de nadruk ligt op degene die de bijeenkomst leidt en zelf bidt voor allen die gebed verlangen, dan is er nauwelijks ruimte voor pastoraal gesprek en peilen van de vragen die iemand meebrengt. Omwille van de tijd zal het gebed voor de zieke dan moeten bestaan uit hooguit een zeer kort gebed en een zegen of een bevel tegen de ziekte.
De centrale vraag in dit artikel is, hoeveel ruimte wij zien voor spreken met gezag in de concrete situatie dat men met iemand bidt om genezing. De Vries heeft op grond van de gegevens in het Nieuwe Testament de conclusie getrokken, dat hiervoor slechts beperkt ruimte is: wij kunnen ons niet zomaar plaatsen op het niveau van de apostelen, laat staan op dat van Christus.[56] Geen van de drie besproken auteurs gaat nader in op de factor van onze menselijke beperktheid. Spreken met gezag kan als gave gegeven worden, daarover zijn zij het met elkaar eens, en die overtuiging deel ik. Maar dat heeft dan toch telkens weer iets van een onverwacht geschenk, waarover God zelf de beschikking heeft. Ook het (gezamenlijke) gebed om genezing laat daarvoor alle ruimte. Maar als de stijl van spreken in de dienst der genezing de proclamatie of het bevel is, dan zou een nuchtere omgang met het feit dat het gezag verleend moet worden, toch moeten leiden tot de situatie waarin een genezingsbedienaar met grote regelmaat zwijgt, omdat hem geen vrijmoedigheid is gegeven om genezing te proclameren. En dan nog zou niet iedere zieke over wie met gezag genezing is uitgesproken genezen. De conclusie uit de praktijk is namelijk onvermijdelijk dat de meeste van de uitgesproken woorden niet corresponderen met ontvangen genezing (want slechts een deel van de bezoekers ontvangt genezing).
Dit bezwaar is niet te ondervangen door te wijzen op de vele mogelijke belemmeringen bij degenen die genezing zoeken. Het probleem is dat in de naam van de Heer uitspraken worden gedaan, ongetwijfeld met de beste bedoelingen, die niet uitkomen. Dat wringt met wat in Deut. 18:22 staat: “Als een profeet zegt te spreken in de naam van de HEER, maar zijn woorden komen niet uit en er gebeurt niets, dan is dat geen profetie van de HEER geweest. Heb geen ontzag voor een profeet die zich dat aanmatigt.” Nog sterker wordt het verwoord in vers 20: “Maar als een profeet de euvele moed heeft om in mijn naam iets te zeggen dat ik hem niet heb opgedragen …, dan moet hij ter dood gebracht worden.” Dus niet alleen moet er bij degene die spreekt met gezag “de sterke en integere innerlijke overtuiging” zijn, waarover De Vries spreekt[57], maar ook de feiten moeten uitwijzen of het een echt spreken in de naam van de Heer geweest is.
Als de feiten aantonen dat een groot deel van de proclamaties van genezing niet tot genezing leiden, zou dat tot een duidelijke verandering in benaderingswijze moeten leiden. Juist in de dienst der genezing moet er een diep besef zijn van de heiligheid van de Naam van onze God. Dat mag dus aanleiding zijn tot kritische reflectie en indringende vragen. Wegwuiven of negeren van deze vragen is niet alleen een theologisch zwaktebod, maar ook devalueren van spreken in de Naam van de Heer en een uiting van pastorale ongevoeligheid.
De Dominicaan Francis MacNutt stelt dat sommigen de gave van geloof ontvangen, waardoor ze weten dat bepaalde personen voor wie zij bidden genezen worden. Wie deze gave niet ontvangen, “moeten geloven in Gods genezingskracht en om genezing bidden, terwijl ze tegelijkertijd moeten begrijpen dat we ons met een mysterie bezighouden en de persoon misschien niet genezen wordt.”[58] Daarin klinkt in ieder geval de waarschuwing om niet te grijpen naar een wijze van spreken waartoe men niet gerechtigd is. Het onderscheiden tussen wat op gezag van de Heer gezegd mag worden en wat voortkomt uit eigen verlangen of pijn, is ongetwijfeld een inspannende weg, waarop men niet zonder fouten te maken zal leren. Maar om ruimte te geven aan de ontferming die het handelen van Christus kenmerkt, zal men voor deze inspanning niet weg mogen lopen.
Omdat het risico dat men zichzelf en de Heer overschreeuwt niet denkbeeldig is, pleit ik voor werken in teamverband (samen bidden) in de setting van de plaatselijke gemeenschap. Daarin sluit ik dus aan bij de lijn die Kraan al heeft ingezet. Als een gave, die God ongetwijfeld meer dan incidenteel schenkt, tot norm wordt verheven, miskent men de gemeenschap waarin mensen elkaars lasten dragen en samen een beroep doen op Gods ontferming. Zo dreigt ook het gevaar dat een bepaalde methode voorwaarde wordt om genezing te mogen verwachten, en dat onterechte verwachtingen gewekt worden over wat een genezingsbedienaar kan bereiken. Dan zou genezing gaan afhangen van het vinden van de juiste bedienaar en van de methode die deze gebruikt. De behoefte van Wimber en Ouweneel om voor het gebed om genezing te weten wat God gaat doen, zet de deur open voor het onterecht claimen van gezag, en dreigt de gedachte te voeden dat de vorm van gebed die wij kiezen, bepalend is voor de uitkomst. Een dergelijk magisch denken past niet bij het christelijk geloof. Op de basis van het gezamenlijke gebed mogen we de gave van geloof (naast andere gaven) verwachten, maar het zou een misvatting zijn om aan te nemen dat God alleen dan genezing kan of wil schenken, als de gave van geloof daaraan voorafgaat, en dat een gebed vol vertrouwen onvoldoende zou zijn.
Mijn eigen ervaringen binnen de Werkgroep voor Gebedspastoraat (zie noot 10) hebben mij geleerd hoe heilzaam het is om samen te bidden, in een team van een vrouw en een man. In deze pastorale praktijk betrekken we altijd nadrukkelijk degene die ons gebed vraagt bij de beoordeling of een Bijbelgedeelte of lied dat zich in de stilte verbindt aan de situatie, of een beeld dat zich via ons voorstellingsvermogen meldt, wellicht een gave van God zou kunnen zijn, waardoor licht valt op de situatie en de weg verder. Mijn ervaring is dat gaven zich niet van tevoren aankondigen of tijdens het gebed evident zijn, maar verscholen liggen tussen ons spreken en bidden, en pas uit de uitwerking herkend worden. En de ervaring leert dat zo wezenlijke knopen ontward worden en mensen open gaan voor het ervaren van Gods ontferming. Daarbij benadrukken wij steeds, dat dit een aanvulling is op de pastorale begeleiding in de eigen gemeenschap, die nodig blijft.
In een dergelijk teamverband wordt ook gebeden op de landelijke conventies van de CWN. Daarbij is er altijd nadrukkelijk ruimte voor de vragen en verwachtingen van degene die om gebed vraagt. Dan wordt ook duidelijk dat een vraag om gebed voor genezing ingebed is in de levensgeschiedenis van deze persoon. Zorgvuldig luisteren biedt veel meer ruimte voor het betonen van ontferming. Ontferming is immers niet slechts een innerlijke gesteldheid van een pastor, maar moet zichtbaar en tastbaar worden in de liefdevolle aandacht die er is voor degene die gebed vraagt. Het kost wel veel meer tijd dan het gebed van een genezingsbedienaar tijdens een campagne. Het lijkt me een indringende vraag voor ieder die bezig wil zijn in de dienst der genezing, of men bereid is om een weg te gaan met wie zoekt naar herstel. Een weg waarop ook de teleurstellingen niet ontweken kunnen worden. Een weg waarop ook de eigen uitgangspunten en vooronderstellingen op de proef gesteld worden.
Daar zit een duidelijke lacune in het model van Ouweneel (en dat van veel van de ‘grote’ genezingsbedienaars), waarin de gemeente eigenlijk niet in beeld is. Voor het stilstaan bij alle belemmeringen en vereisten die hij rond genezing noemt, is in de door hem beschreven vorm geen tijd. De genezingsbedienaar is voor hem geen reisgenoot, maar veelmeer een tegenover. Mijn overtuiging is dat God juist mensen samen wil betrekken bij het gaan van de weg van genezing, van opengaan voor zijn genade. Juist het gaan van de weg met elkaar, als leden van een gemeenschap, biedt ruimte voor bewuste groei in de relatie met God en naar herstel in de eigen levensgeschiedenis. Dat groeien kost tijd, maar met zieken zoeken naar Gods weg in hun situatie vraagt om ruimte voor het noodzakelijke leerproces waarin God ons meeneemt.
Op die weg staan zieken en bidders als leden van de geloofsgemeenschap naast elkaar. Niet voor niets gebruikt Paulus het beeld van het lichaam voor de gemeente van Christus. Binnen dit lichaam kan men alleen dan werkelijk samen leven, als er liefde is, waarin men zich aan elkaar gegeven weet. (1Kor. 12-13) Vanuit die liefde bidden wij voor elkaar. Als op die weg de gave van het geloof geschonken wordt, zodat vol vertrouwen gezegd kan worden dat God genezing geeft, dan zal de verdere gang van zaken aantonen dat God dit inderdaad schenkt. Maar de vorm blijft het vraaggebed, dat een beroep doet op Gods ontferming, zoals die zich in Christus heeft geopenbaard. Dit lijkt me de enige benaderingswijze die voorkomt dat wij ons meer gezag toekennen dan God ons gegeven heeft.
[1] Dit artikel is eerder in bijna dezelfde vorm gepubliceerd in: Kees van der Kooi, Peter-Ben Smit en Liuwe H. Westra (red.), Vele gaven, één Geest. Meedenken met Martien Parmentier op het gebied van oecumenica, patristiek en theologie van de charismatische vernieuwing (2012), p.39-52.
[2] Martien Parmentier, Heil maakt heel. De bediening tot genezing. Meinema, Zoetermeer 1997, 66.
[3] Zie onder andere de artikelen van R.J. van Elderen, C. van der Kooi en M.F.G. Parmentier in Bulletin voor Charismatische Theologie, nrs. 40 (1997), 41 (1998) en 43 (1999).
[4] Gebed en genezing. Gezamenlijke verklaring van de Charismatische Werkgemeenschap Nederland en de Nederlandse Lucasorde. Gepubliceerd in Bulletin voor Charismatische Theologie 62 (2008), 2-3. De presentatie vond plaats op 12 oktober 2007 te Ermelo.
[5] Cf. ook de opmerking in zijn inaugurele rede van 1993: “Ook waar zo intens mogelijk wordt gebeden om genezing, blijft de onvoorspelbaarheid: wij kunnen niet bepalen wat er wel of niet zal gebeuren.” (Spiritus donorum, Spiritus ministeriorum. Over de werkingen en de werken van de Heilige Geest en over de mensen die daarin werkzaam zijn, in Bulletin voor Charismatische Theologie 53 (2004), 11.
[6] Instructions on Prayers for Healing, in Prayer for Healing. International Colloquium Rome, 10-13 November 2001. International Catholic Charismatic Renewal Services, in collaboration with the Pontifical Council for the Laity, Rome 2003, 305-320.
[7] a.w. 310. Overigens ziet men het sacrament van de ziekenzalving en de bijbehorende gebeden als meer dan “only a prayer of intercession or petition; it is rather an efficacious action on the sick person.”(313)
[8] Reactie (samenvatting) van Willem J. Ouweneel, in Bulletin voor Charismatische Theologie 62 (2008), 8.
[9] Willem J. Ouweneel, Geneest de zieken! Over de bijbelse leer van ziekte, genezing en bevrijding. Medema, Vaassen 20033, 48v.
[10] Meer informatie via www.gebedspastoraat.nl.
[11] dr. K.J. Kraan, Genezing en bevrijding. Deel I. De Dienst der Genezing. Kok, Kampen 1983, 29.
[12] a.w. 35.
[13] K.J. Kraan, Genezing en bevrijding. Deel II. Spanningen in de dienst der Genezing. Kok, Kampen 1984, 54.
[14] Kraan 1983, 62vv.
[15] Kraan 1984, 85.
[16] Kraan 1983, 49. Hij verwijst daarbij ook naar Heb. 6: 1-4, waar de leer over de handoplegging deel is van de fundamentele kennis van het heil.
[17] a.w. 50.
[18] a.w. 71.
[19] a.w. 81.
[20] a.w. 76vv.
[21] a.w. 83.
[22] a.w. 82.
[23] a.w. 97; 101v.
[24] a.w. 104.
[25] a.w. 135v.
[26] John Wimber & Kevin Springer, Een kracht tot genezing. Gideon, Hoornaar 1987, 15v.
[27] a.w. 28.
[28] a.w. 30.
[29] a.w. 166.
[30] Anthony C. Thiselton, The Holy Spirit - In Biblical Teaching, through the Centuries, and Today. Grand Rapids 2013, p. 85vv.
[31] Wimber & Springer, 167vv.
[32] a.w. 154v, 170vv.
[33] a.w. 146; 172.
[34] a.w. 159.
[35] a.w. 161.
[36] Buijten en Schipperhein, Amsterdam 1978.
[37] Ouweneel 2003, 22.
[38] a.w. 63vv.
[39] Zie m.n. a.w. 181-218. “… elke genezing is een klap in het gezicht van de machten en een stap voorwaarts naar het volle heil.” (197)
[40] a.w. 94v.
[41] a.w. 233v.
[42] Zo stelt hij over de verlamde in Bethesda (Joh. 5:1-18): “Objectief gesproken werd hij genezen door de kracht van Jezus, subjectief door zijn eigen geloofsgehoorzaamheid; immers, als hij zich had vastgeklampt aan de gedachte dat hij niet kon opstaan, zou hij ziek gebleven zijn.” (267)
[43] a.w. 374.
[44] a.w. 366vv.
[45] Cf. Kraan 1984, 44.
[46] Ouweneel 2003, 128v; 131.
[47] a.w. 134.
[48] a.w. 285. Op 286 schrijft hij zelfs dat deze kracht in het graf in het gebeente van de bedienaar kan achterblijven, en mensen genezen (cf. 2Kon. 13:21), 286.
[49] a.w. 177; 376v.
[50] a.w. 295. Ook Kraan komt tot deze conclusie (Kraan 1983, 49).
[51] a.w. 298. Overigens stelt hij elders dat ook gewone gemeenteleden voor elkaars genezing kunnen bidden (354).
[52] Wimber 160. Instructions on Prayers for Healing 317: “Art. 1 - It is licit for every member of the faithful to pray to God for healing.” Elders stelt Ouweneel wel dat iedere gelovige zich mag uitstrekken naar alle gaven van de Geest. (a.w. 165vv)
[53] Harmen U. de Vries, Bidden of proclameren? Over volmacht, verzoening en vrijmacht, in Bulletin voor Charismatische Theologie 62 (2008), 27vv.
[54] Ouweneel 2003, 165; 272.
[55] a.w. 21; 49.
[56] De Vries, a.w.
[57] a.w. p.34: “Het machtswoord ‘Wees genezen van uw kwaal’ kan mijns inziens alleen daar klinken waar de bedienaar een sterke en integere innerlijke overtuiging ontvangt dat een zieke daadwerkelijk genezen zal worden.”
[58] Francis MacNutt, Genezing. Lichamelijk, geestelijk, psychisch. Novapres, Laren z.j., 215.
Comments