Alle dingen nieuw. Een theologische visie voor de 21ste eeuw. Erik Borgman, KokBoekencentrum Utrecht 2020, 380 blz., € 29,99
Waar is God? Misschien is dit de eerste vraag van de theologie. Immers, wie over God wil spreken, zal een idee moeten hebben waar hij te vinden is. En wie daarvan eenmaal een vermoeden heeft, zal merken dat de taal zich hiernaar richt. Nauwkeurige definities, zorgvuldige afleidingen, uitgewerkte prolegomena en hermeneutische reflectie bepalen de stijl van de theologie zodra God gelokaliseerd kan worden buiten ons – in de Bijbel, religieuze ervaringen, credo’s en leerstellingen. Zulke taal heeft het gemakkelijker aan de academie, maar het theologische geweten blijft knagen. Immers, hoe kunnen wij die in God leven, bewegen en ons bestaan hebben, ooit God bestuderen als bevonden wij ons buiten hem? Hoe kunnen wij ooit het punt bereiken waarop wij over God kunnen spreken met dezelfde helderheid en consistentie als waarmee wij over tafels, historische gebeurtenissen en denkbeelden spreken? Dit besef leidt tot de paradoxen waarvan zoveel grote theologische literatuur krioelt – denk aan Augustinus’ Confessiones.
Dit boek van de Tilburgse hoogleraar Publieke Theologie Erik Borgman (1957) staat in die tweede traditie, de traditie van de paradox. Zelf presenteert hij zijn project direct aan het begin als een zoektocht naar een theologische stijl en grammatica en hij eindigt met reflecties over de taal van de theologie. Daartussen vinden we een hoogst creatieve en fascinerende zoektocht naar hoe theologie ontstaat, hoe het werkt en wat het bewerkt. De ondertitel, ‘invocatio’ (aanroep) verraadt wat voor zoektocht dit is: voor Borgman is het gebed het ‘grondmodel’ van geloof en theologie. Via dit boek spreekt Borgman zich als het ware biddend binnen in de vele stemmen waarmee onze cultuur spreekt. Theologisch spreken is verwachtingsvol, uitnodigend en luisterend – biddend wachten op een zuivere toon, iets nieuws dat ‘zich aandient’, om het met Borgman te zeggen. Een dogmatiek is dit boek dan ook zeker niet. Leerstellingen die in dit boek genoemd of (nog vaker) verondersteld worden – zoals de verwevenheid van natuur en genade, de sacramentele aard van de schepping, het koninkrijk van God dat verborgen is – zijn niet zozeer dogma’s om bij te punten en in debat te brengen. Eerder zijn ze melodielijnen die ingebracht worden in een improvisatie.
Want zo ziet Borgman zijn project: als een eigen stem in een continue improvisatie (hier verwijst hij naar jazzmuziek). De stem van de theologie mengt zich in het koor van stemmen in deze wereld, niet om er betekenis aan op te dringen, maar in de hoop dat die betekenis opkomt uit het gesprek. En zij kan dit hopen, omdat Gods aanwezigheid niet tegenover de werkelijkheid staat, maar daarin is verborgen. Dit is een van de telkens terugkerende motieven in dit boek.
Principieel betekent die aanwezigheid van God in de cultuur dat God ook bij de secularisatie is betrokken. Nergens staat hij buiten, niets staat buiten God. Daarom houdt de theologie staande dat haar spreken de werkelijkheid anders maakt, vernieuwt – het andere grote leidmotief in dit boek. Het verborgen koninkrijk toont zich en neemt ons spreken in bezit. Mocht dit vaag of zelfs wat pantheïstisch aandoen in evangelicale oren: voor Borgman is God niet los verkrijgbaar van Christus. De aanwezigheid van God is alleen beschrijfbaar in de ‘grammatica van Christus’. Het gaat om een aanwezigheid en vernieuwende kracht die daar ervaarbaar wordt waar onze inzichten en identiteiten stuiten op hun eigen onmogelijkheid, zoals God de dode Jezus opwekte toen alles verloren leek.
Borgmans theologie is daarmee volstrekt kenotisch. Er is geen veilig punt vanwaar de theologie de wereld kan bekijken en analyseren. Er is geen stem of ontwikkeling in de wereld die zij bij voorbaat kan selecteren als de stem waardoorheen God spreekt. De zoektocht moet daarom breed zijn en open voor veel tegenstrijdige stemmen – in dit boek vooral vertegenwoordigd door romanschrijvers. De vernieuwing dient zich aan waar theologische vloertjes wegvallen, waarin de theoloog zich overgeeft aan de improvisatie en zich engageert zonder vooraf een en ander veilig te stellen. ‘Daarom ontspringt theologie aan het geloof dat steeds weer ontstaat als vertrouwen op hetgeen zich vanuit het gedode, bedreigde en gemarginaliseerde onverwacht en ongedacht als levengevende, bevrijdende en alles veranderende mogelijkheid aankondigt. Zij maakt denkend duidelijk dat wat zich hier toont, getuigt van de oorsprong, de dragende grond en het doel van alles wat is en gebeurt’ (320).
Invocatio is het eerste deel van wat beoogd is als een serie van drie. In het volgende deel, Creatio, doordenkt hij verder wat het betekent dat de wereld in Christus is geschapen, dat zijn geheimenis aan de grondslag ligt van alles. Het derde deel, Redemptio, concentreert zich op de betekenis van de incarnatie. De grondtoon door alle drie de delen is de genadige aanwezigheid van God die volgens de grammatica van Christus is ‘ingeschreven’ in onze cultuur, die de Wijsheid is van de schepping, en het vlees werd van Jezus. Die christologische concentratie, samen met de aandacht voor het gemarginaliseerde en mislukte waarin theologisch spreken wordt geboren, maakte dat ik bij het lezen geregeld verwantschap meende te zien met de protestantse theoloog A. van de Beek. Of dit bewust is, valt uit Invocatio niet op te maken, want hoewel Borgman beweert een oecumenische theologie te schrijven blinken protestantse theologen in de literatuurlijst vooral uit door afwezigheid.
Borgmans boek won afgelopen jaar de Theologie Publicatieprijs. Dat is wat mij betreft dik verdiend. Er valt voor systematisch theologen ongetwijfeld voldoende te plussen en te minnen, maar dat laat onverlet dat dit een originele poging is om te komen tot een nieuwe vorm van theologie bedrijven. Het is in allerlei opzichten een theologie die parmantiger tijden achter zich heeft gelaten, in de zin dat zij gelovig en belijdend, maar zonder machtspretenties of vanzelfsprekendheden zich mengt in het koor van de cultuur. Gods kracht wordt in zwakheid volbracht, is hier het motto. Tegelijk eist Borgman vrijmoedig een eigen plek op van de theologie. Zijn gesprek met de cultuur wordt niet geplaagd door onzekerheid; hij gaat niet in debat met verachters van de religie of de theologie. Men kan dat een sterk punt vinden, in de zin dat hier elke pretentie wordt verlaten dat ooit op neutrale of objectieve wijze vastgesteld zou kunnen worden dat theologisch spreken nut heeft. De kwetsbare kant van zo’n insteek is dat de lezer die niet bij voorbaat overtuigd is van dat nut vaak wel behoefte heeft aan wat meer argumentatie. Show, don’t tell, is Borgmans inzet.
Als kanttekening mag opgemerkt dat Borgmans project geen erg toegankelijk boek heeft opgeleverd. Wie evocerend wil schrijven, schurend langs de randen van wat in taal gevat kan worden, staat voor stilistische uitdagingen. En Borgman is geen Flannery O’Connor, Marilynne Robinson of Susan Howatch. Behalve dat het boek wordt ontsierd door veel spelfouten, is zijn proza wijdlopig en ondoorgrondelijk tegelijk. Het overkwam me meer dan eens dat ik een alinea ook na driemaal lezen nog steeds niet echt begreep. Maar ook daarvoor is een oplossing: lees eerst het nawoord. Daar doet Borgman kort en bondig – voor zijn doen – uit de doeken waar het hem om te doen is. Wie dat eerst leest, kan met meer begrip de rest van het boek bestuderen. Dat kost tijd, maar het is zeer de moeite waard.
Stefan Paas, hoogleraar missiologie en interculturele theologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en hoogleraar missiologie aan de Theologische Universiteit Kampen
Comments