Geef mij die dwaze meisjes maar. In gesprek met Jezus’ gelijkenissen.
Koen Holtzapfel (red.), Skandalon Middelburg 2021, 192 blz., € 20,99
De zaaier, de koning en de erfgenaam. Het evangelie in de gelijkenissen.
Bart van Nes, KokBoekencentrum Utrecht 2021, 110 blz., € 13,99
‘De gelijkenissen blijven voortdurend onderwerp van gesprek, reflectie en discussie. Dat zie je om je heen: de gelijkenissen zijn onderdeel geworden van onze taal, cultuur, kunst en verbeelding. Het gesprek over de gelijkenissen is nooit klaar.’ (Van Nes, 101) ‘Over gelijkenissen raken mensen niet uitgepraat en uitgeschreven.’ (Holtzapfel, 7) Deze twee boeken voegen zich bij die nieuwe publicaties en aanzetten voor gesprek. Ze zijn geschreven voor persoonlijk gebruik, maar zeker ook met de intentie om de gelijkenissen samen te lezen en te bespreken in kringen. Holtzapfel wil ‘lezers, gelovig of niet, in gesprek brengen met een belangrijk onderdeel van de christelijke verhaaltraditie. (…) Het gaat om het gesprek tussen parabels van toen en mensen van nu’ (Holtzapfel, 7) en Van Nes merkt op: ‘De gelijkenissen zijn niet voor passieve luisteraars, maar voor mensen die ervoor openstaan geprikkeld te worden. Het zijn niet alleen verhalen die ons iets te zeggen hebben, ze doen ook iets met ons. (Van Nes, 7-8).
De opzet van beide publicaties is zeer verschillend. Bart van Nes neemt je mee op reis door de gelijkenissen van Matteüs. Hij hoopt daarbij duidelijk te maken dat de gelijkenissen niet ‘losse verhalen’ zijn die op zichzelf staan, maar dat de gelijkenissen in dit evangelie onderdelen zijn van een groter verhaal, bewust door de evangelieschrijver zo gerangschikt. Dan wordt duidelijk dat de gelijkenissen samenhang vertonen en er een panorama ontstaat op het Koninkrijk van God. Dat werkt hij zorgvuldig uit, met een heldere structuur en een thematische rangschikking van de gelijkenissen. Het verbindende, centrale thema is – niet verrassend – het koninkrijk van God.
In ‘groepjes’ positioneert Matteüs de verschillende gelijkenissen, als onderdeel van de vijf redevoeringen die Matteüs als opbouw van zijn evangelie hanteert. De ‘groepjes’ hebben alle een eigen thematiek: de aard van het koninkrijk (door van Nes aangeduid als ‘Gods nieuwe wereld’ naar de Bijbel in Gewone Taal), de mensen, de koning en de opdracht van Gods nieuwe wereld. Het overzicht hiervan op de laatste pagina’s maakt die structuur zeer inzichtelijk. Gaandeweg lezend en pratend is die inbedding niet zo bewust en verdiep je je toch vooral in de uitleg van de afzonderlijke gelijkenissen. Wil je recht doen aan de intentie van de auteur, dan is het dus zaak echt álle gelijkenissen goed te bespreken en dan terugkijkend vast te stellen wat het ‘panorama’ is en het verhaal dat Matteüs wil vertellen. Dat vergt dus goede begeleiding bij de bespreking, die na elke uitleg van een gelijkenis volgens een vast stramien wordt aangewakkerd: vragen over de eigen verbeelding (‘stap in het verhaal en kijk om je heen. Durf je je voor te stellen dat de wereld er zo uit kan zien?’, 8), verlangen (opgewekt door de gelijkenissen over je verlangen naar het goede leven) en verwachtingen (de verhalen ontregelen en stellen onze eigen voorstellingen bij en reiken nieuwe beelden aan). Zo kom je op vele (zij)wegen, waardoor de hoofdlijn makkelijk uit beeld raakt. Toch is dit een prachtige insteek om op zoek te gaan naar die samenhang en vanuit dat geheel meer zicht te krijgen op wat het evangelie aanreikt over die nieuwe wereld. Hopelijk komt in de besprekingen de spanning met het leven hier en nu dan ook aan bod. Verbeelding, verlangen en verwachtingen prikkelen vooral de idealen, die vaak onder druk staan in het (gelovig) leven van alledag.
De intentie om de verbeelding te prikkelen is ook uitgangspunt bij Holtzapfel. De opzet van de publicatie is echter compleet anders. Tien theologen met voornamelijk Remonstrantse achtergrond schrijven op persoonlijke wijze over een gelijkenis. Vijf gelijkenissen uit Lucas, één uit Matteüs, Marcus en Johannes en één uit het Thomasevangelie worden besproken en voorzien van een gespreksvraag aan het einde. Daarbij lijkt mij van de gesprekspartners doorgaans wel een bepaald reflectief en intellectueel niveau vereist. Als voorbeeld: ‘Bestaat er volgens jou zoiets als een moreel universalisme?’ (59) of ‘Wat versta jij onder vergeving en hoe zou je het persoonlijk en maatschappelijk belang ervan omschrijven?’ (137) Daarnaast zijn er negen hoofdstukken van de eindredacteur over belangrijke inzichten uit het moderne parabelonderzoek. Ook deze bijdragen zijn persoonlijk ingekleurd en stellen vragen aan de orde die bij Holftzapfel leven, bijvoorbeeld vormen parabels de ‘toegangspoort tot de historische Jezus?’ (29-40), kan een parabel als ‘moreel kompas’ functioneren? (53-60) of zicht op gelijkenissen als poëzie (138-143).
De informatieve en meditatieve teksten willen een kijk op geloof naar voren brengen die ‘open’ is. Geloof wordt voorgesteld, niet als een sluitend antwoord op alle levensvragen, maar als ‘een uitnodiging om uit je comfortzone te stappen, te twijfelen en vragen te stellen.’ (8) Parabels zetten daartoe aan en kunnen een bron van inspiratie zijn. Dat betekent een veelkleurigheid van overwegingen, die de lezer méér of minder aan zullen spreken. De poging om ook mensen die niet zo vertrouwd zijn met geloof en bijbel aan te spreken, is merkbaar in sommige teksten, maar haalt mij als levenslang bijbellezer uit die comfortzone: waarom bijvoorbeeld de evangelisten Matthijs, Mark, Luuk en Jan noemen? (21) Of een formulering als ‘wat het begrip God voor jou ook precies moge betekenen’ (46). Ook hier geldt: genoeg gespreksstof en mooie, prikkelende inzichten en gedachten om samen in gesprek te gaan over ‘cultuurgoed dat iedereen toebehoort’ (9). Voor breed georiënteerde kringen met deelnemers op Hbo-niveau is het tweede boek een mooie aanzet voor gesprek, de eerste kan een goede basis zijn van een jaarthema bij een bijbelkring.
Wout Huizing, baptistenpredikant, stafmedewerker Reliëf, christelijke vereniging van zorgaanbieders
Comments