Dansen met de Wet. Een vernieuwende kijk op Gods Wet.
Karel van der Plas, Gideon Hoornaar 2023, 191 blz., € 18,50
Dansen met de wet is een pleidooi voor een herinterpretatie van de plaats van de Tora in kerk en theologie, opdat zij, evenals in het jodendom, weer als bron van vreugde kan gaan gelden. De auteur (*1997) is geen theoloog, maar grafisch vormgever bij een ontwerpbureau. Hij werd als opgroeiende jongere geraakt door de plaats van Israël in het bijbelse denken en verdiepte zich van daaruit in de bijbelse betekenis van de Tora.
Gevoed door o.a. joods georiënteerde literatuur zet de auteur zich met een opvallende zelfverzekerdheid af tegen kerkelijke zienswijzen op de mozaïsche wet. Hij onderscheidt drie christelijke visies: die van de evangelische wereld, waarin de wet met de komst van Christus heeft afgedaan; die van het reformatorische christendom, waarin de wet wordt opgedeeld in morele, burgerlijke en ceremoniële wetgeving, waarvan alleen de eerste categorie voor het heden geldt maar in die hoedanigheid zonde doet kennen; en ten slotte die van de messiaanse gemeenten (bestaande uit Jezus-belijdende joden en niet-joodse christenen met sympathie voor Israël), waarvan de meerderheid alle 613 geboden van de Tora als bindend beschouwt. In een systematisch opgebouwd betoog, waarin hij studie maakt van Jezus’ omgang met de wet, Gods verbond met Israël, het besluit van het apostelconvent (Hand. 15), de relatie tussen het nieuwe verbond en de wet, en Paulus’ visie op de wet, ontvouwt hij wat zijn inziens de bijbelse visie op de wet is. Daarbij komt hij meermalen tot exegetische standpunten die door de meerderheid van exegeten en bijbels-theologen niet gedeeld worden.
Uitgangspunt van de schrijver is dat de Tora een eeuwigdurend exclusief geschenk van God aan zijn volk Israël is, gegeven bij de sluiting van het Sinaï-verbond, niet bedoeld om de hemel te verdienen maar om de liefde van God te beantwoorden. Op grond hiervan neutraliseert hij, voor zover hij het tenminste opmerkt, het relativerend spreken over de mozaïsche wet zoals we dat in het Nieuwe Testament tegenkomen (zie bv. Marc. 7:19b; Rom. 6:14; 7:6; 10:4; 2 Kor. 3:7-11; Gal. 3:25; Ef. 2:15; Kol. 2:14). Voorts betoogt hij, ondanks zijn onderstreping van haar eeuwige waarde, dat niet-joodse christenen niet gebonden zijn aan de wet. Zij moeten zich voor hun handelen richten op de ‘Noachidische’ (bedoeld wordt: ‘noachitische’) principes (zie Gen. 9:1-7), zoals de schrijver die verwoord vindt in het besluit van het apostelconvent (Hand. 15:28v) en zoals hij die meent aan te treffen in de morele aanwijzingen van de brieven van Paulus, zij het dan dat niet-joodse christenen wel Tora-voorschriften die met deze principes accorderen in acht mogen nemen (en aldus toch iets van de ‘vreugde van de wet’ beleven). Ten slotte beperkt de auteur de bijbelse belofte dat onder een nieuw verbond de Geest van God de Tora zal schrijven in het hart van zijn volk (Jer. 31:33; Ez. 36:26v; 2 Kor. 3:3) primair tot Israël en beschouwt hij deze belofte als nog uitstaand eschatologisch heil. Aldus wordt de nieuwtestamentische gedachte genegeerd dat de heidenen door hun geloof in Jezus Messias tot Gods volk zijn gaan behoren en met de gelovige joden als het nieuwe Israël reeds mogen delen in Gods Geest om in diens kracht de wet in haar nieuwe gedaante van de ‘wet van Christus’ (1 Kor. 9:21; Gal. 6:2) in praktijk te brengen.
Het pleidooi van de auteur om de Tora als bron van vreugde te herontdekken kent blijkens het bovenstaande welbeschouwd de nodige beperkingen. Het zou beter tot zijn recht gekomen zijn als hij oog had gehad voor de heilshistorische lijn die in het Nieuwe Testament getekend wordt: dat de als tijdelijk intermezzo bedoelde wet (Gal. 3:19) overtredingen aan het licht bracht (Rom. 4:15) en door de overmacht van de zonde (Gal. 3:22) in het bestaan van Israël geen zegen maar vloek tot gevolg had (vgl. Deut. 28vv), maar dat in Christus die de vloek gedragen heeft, voor Jood (Gal. 2:15v) en heiden in de weg van het geloof vrijspraak is gerealiseerd en de Heilige Geest beschikbaar is gekomen (Gal. 3:10-14), die hen in het hier en nu reeds aanzet om de blijvende essentie van de wet, de liefde voor God en de naaste, met vreugde te volbrengen (Rom. 8:4).
Harmen U. de Vries, predikant Pelgrimskerkgemeente Amsterdam-Buitenveldert (PKN)
Comentários