Hoop in bange tijden. De betekenis van Jezus’ opstanding. Tim Keller, Van Wijnen Franeker 2021, 287 blz., € 19,95
Ik begon aan dit boek in de verwachting, afgaand op de ondertitel, dat het vooral een apologetisch boek zou zijn. Dat apologetische komt er wel degelijk in voor, maar dan vooral in hoofdstuk 1 als Keller, sterk koersend op het werk van N.T. Wright, de historische werkelijkheid van de opstanding het volle pond geeft. Maar de inhoud is veel breder. Keller ziet de opstanding als ‘sleutel tot het verstaan van heel de Bijbel’ (12). Hij noemt ‘de grondthese van dit boek’ dat ‘de opstanding, de Grote Omkering, zowel de kracht als het patroon biedt voor een leven dat verbonden is met Gods toekomstige nieuwe schepping.’ (21) Keller noemt zichzelf in het Woord vooraf ‘predikant en geen wetenschapper’. Maar hij is wel goed thuis in de academische theologie en zet (ook) in dit boek, naar een woord van Buskes, het groot geld van de theologie om in pasmunt voor de gemeente, zoals hij dat vrijwel wekelijks doet in zijn preken. Veel van de stof in dit boek lijkt me ook afgeleid te zijn uit zijn preken, als het soms al niet de letterlijke verwoording ervan is.
Eigenlijk gebruikt Keller de opstanding als kapstok om een heel aantal theologische kwesties uiteen te zetten en in pasmunt door te geven. Herkenbaar voor wie enigszins in de theologie thuis is, maar wie dat minder is, wordt hier uitstekend bijgepraat over bijvoorbeeld het reeds en nog niet van het Koninkrijk, de structuur van het evangelie (wat Keller de Grote Omkering noemt), de christelijke hoop en relationele ethiek (rassenkwestie, sociale gerechtigheid, seksuele relaties). Mijn vraag is wel waarom Keller wat hij in de Bijbel tegenkomt over huwelijk en seksualiteit vrijwel één op één overneemt, maar niet wat de Bijbel zegt over rijkdom en armoede (vgl. 183-185 met 213-215). Van de uitzondering dat rijkdom soms voorkomt in de Schrift zonder dat het veroordeeld wordt (Abraham, Job en Jozef van Arimatea worden genoemd, zonder enige aandacht voor de sociaal-economische context), maakt hij direct een regel. Het lijkt bij hem eerder een lot dan een keuze. Hij bestaat het zelfs ‘rijkdom, bevrediging, succes en erkenning’ goede dingen te noemen, zolang je er je diepste troost maar niet in zoekt. Het bekende en nogal naïeve ‘je mag wel rijk zijn, zolang je er maar niet aan vast zit’. In de Bergrede is Jezus toch beduidend minder naïef: ‘Waar je schat is, daar zal ook je hart zijn’ (Mat. 6:21).
Gaandeweg vraag je je wel af of Keller nu een boek over de opstanding heeft geschreven of een scala aan thema’s die hij belangrijk vindt onder de paraplu van de opstanding gebundeld heeft. Misschien is beide waar in het licht van de autobiografische aanleiding voor dit boek die hij benoemt in het Woord vooraf, namelijk het feit dat hij gediagnosticeerd is met alvleesklierkanker, een kankersoort die zelden goed afloopt. (Overigens deelde zijn vrouw Kathy in december 2021 op social media dat het wonderlijk goed gaat met Tim’s gezondheid). In dat licht is de keuze voor een thema als de opstanding goed te begrijpen, maar is het boek misschien ook wel een soort ‘geestelijk testament’. Dat testament is vooral een hoopvol testament, hoop zowel voor personen, alsook voor de (materiële) wereld. Dat noemt Keller, naar een regel uit een lied van Paul Stookey, in een notendop de essentie van de Bijbelse boodschap: ‘De bouwsteen die werd afgekeurd, werd de hoeksteen van een hele nieuwe wereld’ (256). Daarop bouwt Tim Keller zijn leven en zijn theologie. En welbespraakt neemt hij de lezer er in mee, zodat ook die weet heeft van ‘hoop in bange tijden’.
Teun van der Leer, voorganger Cama Parousia Gemeente Woerden en docent en onderzoeker aan het Baptistenseminarium in Amsterdam
Comments