Maria. Icoon van genade. Arnold Huijgen, KokBoekencentrum Utrecht 2021, 380 blz., € 27,99
Een theologisch boek over Maria van de hand van een hoogleraar systematische theologie aan de Universiteit van Apeldoorn. Op het eerste gezicht geen goede match, maar bij nader inzien is dit boek wel het lezen waard. Huijgen doorbreekt het stilzwijgen en misverstand dat veelal tussen protestanten en rooms-katholieken in staat, zonder dat ze inhoudelijk gesprek voeren. Huijgen voert dit gesprek wel, en doet dat niet onverdienstelijk.
In de eerste plaats valt te waarderen dat Huijgen de discussie vanuit protestants perspectief voert en vanuit de Schrift én reformatorische grondpatronen wil redeneren. Het lukt hem om met deze lens op Maria als moeder van Jezus en als moeder van gelovigen te waarderen. In die zin is zij binnen protestantse gezindten altijd ondergewaardeerd geweest. Huijgen brengt balans in het reformatorische spreken over Maria.
In de tweede plaats draagt het boek veel stof aan en biedt het zowel exegetische als dogma-historische en theologische doordenking, zoals passages uit de evangeliën, conciliaire besluiten, observaties bij Luther en Calvijn, en recente discussies. Boeiend is hoe Huijgen zelf de discussie voert en die combineert met inzichten uit de kunst, de liturgie en de literatuur. Kortom, het boek is overtuigend in de wijze waarop het stof aandraagt om het gesprek over Maria binnen protestantse kerken opnieuw te voeren en meer begrip te hebben naar de rooms-katholieke traditie. Overigens is het Huijgen niet alleen om begrip en theologische verbondenheid te doen, denk ik. Hij vindt dat christenen Maria in hun hart mogen sluiten.
Kritisch ben ik over de snelheid waarmee Huijgen alle stof bespreekt en conclusies trekt. Daardoor doet hij bijvoorbeeld geen recht aan bijbels-theologische accenten in de Schrift die hij achterwege laat of over het hoofd ziet. Bijvoorbeeld, de maagdelijke geboorte wordt (terecht) als trouw aan het volk Israël uitgelegd, maar deze trouw krijgt historisch niet het volle pond doordat er geen aandacht is voor (1) het feit dat de Geest deze identiteit sticht. De Geest-christologie wordt even aangehaald, net als Mark Kinzer, maar er wordt niets mee gedaan, terwijl in twee evangeliën de Geest het initiatief heeft bij het voortbrengen van Jezus. Overigens doet Huijgen ook niets met Galaten 4:4 (slechts één verwijzing in teken van Calvijn), terwijl het juist hier om gaat: Jezus is een Jood die onder de wet geboren werd, uit een ‘vrouw’, en de naam van deze vrouw deed er blijkbaar niet toe. Ook is er geen aandacht voor (2) de Joodse ‘rest’-gedachte die essentieel is om het voortkomen van Jezus historisch binnen de Joodse geschiedenis te duiden. Het lijkt er zelfs op dat voor Huijgen Maria belangrijker is dan de Joodse ‘rest’ wier identiteit juist door de Geest, belichaamd in het voortbrengen van Jezus, bewaard en behouden wordt. Alle grote profeten in Oude en Nieuwe Testament hebben het over deze ‘rest’ (ook Openbaring 12). Jezus moest uit een Joodse vrouw geboren worden om uiteindelijk de Joodse ‘rest’ te belichamen en te verlossen, zodat de heidenvolken door die ‘rest’ ook konden binnenkomen. Het is niet zo dat Jezus uit Maria moest worden geboren zodat zij moeder van alle volken kon worden, omdat haar zoon de verlosser was. Zo wordt geen recht gedaan aan de Joodse geschiedenis en exegese.
Vanuit het evangelie, en ook de andere geschriften van het Nieuwe Testament, is er niets normatiefs aan Maria. In wezen beaamt Huijgen dit (zie p. 328), maar toch zet hij haar op een hoger plan dan de andere vrouwen die met Jezus optrokken. Maria van Magdalena had echter Jezus als eerste na zijn opstanding gezien, vandaar dat in de Vroege Kerk deze vrouw soms meer gezag toebedeeld kreeg dan Jezus’ moeder.
Ook in het tweede deel van zijn boek krijgt Maria min of meer normerende betekenis, nu niet als ‘moeder’ maar als ‘vrouw’, bijvoorbeeld in de wijze waarop zij wel/niet voor gelovigen een voorbeeld (ook in seksuele identiteit) is. Maar ook in dit opzicht laat de Schrift zien dat de Joodse ‘rest’, die tot kerk is geworden, van overstijgende betekenis is, en dat die betekenis normerend is. Bijvoorbeeld, in Galaten 3:28 stelt Paulus dat in Christus sociale, etnische en gender-verschillen horen weg te vallen. In de kerk spelen die geen rol. In die zin is de kerk meer moeder van de gelovigen dan Maria (Cyprianus).
Ofschoon ik waardeer dat Huijgen op een eerlijker en opener manier de discussie over het theologische belang van Maria voert dan velen vóór hem deden, leidt zijn boek eerder van Jezus weg dan dat de lezer via haar een duidelijker beeld van Christus krijgt. Wie het Nieuwe Testament en andere bronnen van de Vroege Kerk op zich laat inwerken, ziet dat de rol van Maria zich toespitst op de vorming en bekendmaking van Jezus’ identiteit voor Israël en voor de volken (en dit laatste maakte dat de literatuur op den duur van Israël weg bewoog). Huijgen had wat dit betreft meer het gesprek met Bram van de Beek moeten voeren (slechts één verwijzing).
Henk Bakker, hoogleraar James Wm. McClendon Chair for baptistic and evangelical theologies, VU Amsterdam
Comments