top of page

Recensie The Doctrine of God

Mark Shaw

The Doctrine of God. A Defense of Classical Christian Theism.

Jordan Cooper. Weidner Institute, Ithaca, New York, 2023, 232 blz., € 32,30

 

Binnen de Godsleer zijn er in de afgelopen eeuw belangrijke ontwikkelingen geweest, waaronder de opkomst van proces theïsme, open theïsme en sociaal trinitarisme. Tegelijkertijd lijkt er, zeker in de Angelsaksische wereld, een renaissance van klassieke vormen van theïsme gaande te zijn. Rooms-katholieke filosofen, zoals Robert Koons, Alexander Pruss en Edward Feser, spelen een belangrijke rol in deze opleving. Ook onder protestantse theologen is er een hernieuwde interesse voor de klassieke Godsleer van de kerkvaders, middeleeuwse theologen en protestantse scholastici. Denk bijvoorbeeld aan James Dolezals All That Is in God (2017), None Greater (2019) van Matthew Barrett en Contemplating God with the Great Tradition (2021) van Craig Carter.

Binnen deze context kan de lutherse theoloog Jordan Cooper het beste begrepen worden. In dit tweede deel van zijn ‘Contemporary Protestant Scholastic Theology’, verdedigt Cooper vier klassieke eigenschappen van God, namelijk ‘enkelvoudigheid’, ‘onveranderlijkheid’, ‘atemporaliteit’ en ‘impassibiliteit’. Hij grijpt hierbij terug op onder meer Thomas van Aquino en Johann Gerhard en gaat kritisch het gesprek aan met moderne theologen, zoals John Frame, Wolfhart Pannenberg en Jürgen Moltmann. Voor Cooper is het duidelijk dat de moderne innovaties in de Godsleer meer problemen opleveren dan ze oplossen en dat de klassieke visie beter recht doet aan zowel de Bijbel als het ultieme karakter van God.

Cooper legt uit dat met Gods enkelvoudigheid wordt bedoeld dat God niet uit onderdelen bestaat (47). Er is dus ten diepste geen onderscheid tussen de kenmerken (attributes) van God en God zelf. Hier wijst hij bijvoorbeeld op 1 Johannes 4:8 (‘God is liefde’) en Deuteronomium 6:4 (‘de HEER is één’). Een belangrijk filosofische argument dat hij noemt, is dat onderdelen ontologisch voorafgaan aan gehelen. Als God zou bestaan uit onderdelen, dan zou God dus niet echt het fundament van de werkelijkheid zijn (50, 62-63). Om Gods onveranderlijkheid uit te leggen grijpt Cooper terug op het aristotelische onderscheid tussen active potency en passive potency. God heeft wel de eerste, maar niet de tweede soort potentialiteit. God is zelf ten volle verwezenlijkt (en kan dus niet veranderen), maar kan wel het potentieel van schepselen verwerkelijken. De verandering vindt dus puur plaats aan de zijde van de schepping. Volgens critici strookt dit niet met het Bijbelse beeld van God, maar Cooper citeert hier passages die aangeven dat God onveranderlijk is (Ps. 102:27, Mal. 3:6). Hij wijst erop dat iedereen dus bepaalde teksten minder letterlijk opvat (104-112). Cooper zelf interpreteert gedeelten waarin God lijkt te veranderen zoals anderen passages over Gods fysieke eigenschappen (bijv. Jeremia 21:5) lezen, namelijk als antropomorfisch (109).

In de klassieke visie is God eeuwig in de zin van atemporeel. God bestaat niet oneindig lang in de tijd, maar bestaat buiten de orde van de tijd in een soort eeuwig ‘nu’. Vandaar dat we cryptische opmerkingen tegenkomen zoals Psalm 2:7 (‘Ik heb U heden verwekt’) en Johannes 8:58 (‘voor Abraham geboren was, ben Ik’). Volgens Cooper schijnt dit ook licht op verzen, waaronder Job 10:5 en 2 Petrus 3:8, waarin God zich anders lijkt te verhouden tot tijd dan wij. Een ander argument is dat God, als Schepper van alles, ook de tijd geschapen heeft. God is dus, in ieder geval in eerste instantie, atemporeel (125-127, 134).

Tot slot, de klassieke God heeft geen hartstochten (passions) en kan niet lijden. Dit betekent niet dat God emotieloos en afstandelijk is. Voor Cooper volgt de impassibiliteit van God juist uit zijn eeuwige vreugde en zaligheid (blessedness). Hij benadrukt verder dat de Zoon, door middel van zijn menselijke natuur, weldegelijk geleden heeft (156, 159, 168).

Cooper sluit het boek af met een kritisch hoofdstuk over sociaal trinitarisme en een korte samenvatting van zijn boek. The Doctrine of God is, wat mij betreft, een mooie bijdrage aan hedendaagse discussies over de (klassieke) Godsleer. Sommigen zullen wellicht moeite hebben met de invloed van ‘Griekse’ metafysica op de theologie en exegese van Jordan Cooper. Maar het object van theologie, en zeker de Godsleer, is een buitentekstuele werkelijkheid, namelijk God zelf. En als God het meest ultieme is wat bestaat, dan begeeft theologie zich automatisch op het terrein van de metafysica. Het is dus zo gek nog niet dat deze lutherse theoloog gebruikmaakt van klassieke metafysica om (het bijbelse spreken over) God beter te begrijpen.

 

Mark Shaw, deeltijds PhD-student aan de Faculteit Religie en Theologie, VU

 

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


© 2024 Tijdschrift Inspirare in samenwerking met uitgeverij Merweboek. | Privacy verklaring

  • Facebook
  • LinkedIn Inspirare
bottom of page